Vorm en ontvankelijkheid in het werk van Luitgard Schultz
Vormt de kunstenaar de vorm of vormen de vormen haar? In het werk van Luitgard Schultz komen bladeren van planten, tedere zaadjes, aardse klei en zijzelf samen. Een gesprek met Luitgard Schultz en een duiding van haar werk. Geschreven door Boris van Meurs.
Ze zitten overal. Écht overal. Ze kleven aan de doeken. Ze waaien op wanneer een onzichtbare tocht ergens een kier onder de deur vindt. Ze trillen als je langsloopt. En ze plakken zelfs waar ze niet horen, op een kunstwerk gemaakt uit klitten, waaraan ze zich onontwarbaar verstrengeld hebben. Luitgard Schultz wijst lachend tussen de klitten naar de pluisjes. “Op de dag dat ik dit kunstwerk ophing, donderde alles naar beneden. Er lag nog een ander kunstwerk met pluisjes op de grond. Alles zat door elkaar. Ik dacht, ik kan dit nu niet verwijderen: dit is gewoon hoe het gaat. De dingen hebben een eigen plan.”
De pluisjes van de haverwortel zijn overal in de tentoonstelling Es Schläft ein Lied in Allem van Luitgard Schultz in DAT Bolwerck te Zutphen. De tentoonstelling is een studie en ode aan de vormen van de haverwortel, de kardoen en de hosta. Ze verleiden Schultz tot een ander soort relatie met de natuur, waarin verbondenheid, kwetsbaarheid, en sensitiviteit centraal staan. Haar maken is tegelijkertijd een ontvangen van de vormen die om ons heen bestaan maar waar we niet vaak genoeg bij stil staan. Pluisjes. Klitten. Stekels. Bladeren. Wanneer heb jij ze zelf voor het laatst aandachtig bekeken? In Schultz’ werk kan je niet anders dan vertragen en observeren – de natuurlijke vormen zijn medespelers en niet zomaar materiaal.
Ik ga langs bij Schultz om haar tentoonstelling te bekijken en een gesprek voort te zetten dat wij begonnen toen ik haar ontmoette in november. Ik was toen onderdeel van de programmaraad van DAT Bolwerck en sprak met haar over de betekenis van haar kunst. Naderhand reisde één van haar kunstwerken met mij mee naar huis: een samenkomst van pluis en steen, dat nu op mijn kantoor trilt op de droge luchtstroom uit de klimaatbeheersing. Vandaag praten we over reizende vormen en over haar expositie waarin ze het thema verbondenheid verkent.
De tentoonstelling bestaat uit recente werken, meestal gemaakt van natuurlijke en eenvoudige materialen, die Schultz ordent in rijen, in bolvormen, of speels samenbrengt in organische stillevens. Een veld vol stenen, waaraan een wiegende zee van pluisjes is bevestigd met koperdraad. Een stekelige mantel van klitten, aan elkaar geklit en aan dunne draden, hangend van het plafond en uitgestort over de vloer. Kleien beelden met blauwe holtes, waarin met mathematische precisie pluisjes en doorns geplakt zijn; ze doen denken aan de sterrenhemel uit een fresco van Giotto, waarbij aardse planten de hemelse sferen verdrongen hebben.
Opvallend is dat er geen naambordjes bij de kunstwerken staan, dat er nergens toelichtingen zijn voor de kijker. “Ik nodig de mensen uit om hier binnen te komen, stil te staan, en écht te luisteren,” legt Schultz uit, als wij samen langs de expositie lopen. In veel musea, vindt Schultz, sta je tegenover de werken van ‘grote meesters’, waarbij hun concepten, hun faam, hun reputatie de blik sturen en misschien ook vertroebelen. Wie kan er nog onbevangen naar de Mona Lisa kijken?
Hier trekken de pluizen en hostabladeren zelf de aandacht en krijgt de kijker zoveel mogelijk ruimte.
“Daarmee hoop ik dat kijkers de waarneming open en vrij kunnen laten. Dan ben je als kijker zélf medespeler: het ligt nog niet vast wat jij hier moet zien.”
Telkens in ons gesprek valt het mij op dat Schultz met liefde over haar materialen praat alsof ze het over oude vrienden heeft. Vrienden met een eigen wil. “De pluisjes geven mij een uitnodiging. Maar ze doen ook vaak niet wat ik wil dat ze gaan doen.” Schultz verzamelde de pluizen van de mariadistel ooit in een kunstwerk, met inspanning en zorg keurig geordend. Toen ze terugkwam van een lunchpauze hadden ze zich allemaal gesloten. “Het zag er niet uit. Mijn hele ordening was doorbroken. Ik dacht toen: deze pluizen spelen ook met mij!”
Wat betekent zulke verbondenheid tussen natuurvorm en kunstenaar? Het is in ecologische kringen een bekende spreuk dat alles verbonden is met alles. Meestal begrijpen we dit dan een waarheid die wij, decadente Westerlingen, vergeten zijn. Volgens dit Romantische ideaal, waarin de Natuur (altijd met hoofdletter geschreven) ooit in balans was, maar nu door ons, zelfzuchtige mensen, deze balans verstoord is geraakt zijn wij uit de tuin van Eden gedonderd. En de Natuur is dan ook de grote Ander, naar wie wij verworpenen verlangen zonder er ooit mee samen te kunnen vallen. Sehnsucht en Wanderlust. De natuurbeleving à la Supertramp uit Into the Wild kan tijdelijk alleen nog maar gevonden worden in eenzame tochten door de wildernis.
Tegenover dit hoogdravende ideaal is er nog een andere uitleg van verbondenheid: de mens heeft ‘de natuur’ helemaal nooit verlaten. Verbondenheid is er altijd, in de stad en in de wildernis. En iedere keuze die we maken beïnvloedt op nietmenselijke werelden, of we nu een met pesticiden bespoten tomaat kopen of ons huis verbouwen met hout van dubieuze oorsprong. Andersom betekent dit dat wij ook geraakt worden door wat andere wezens doen. Smeltende ijskappen zijn niet alleen onaangetaste natuurgebieden die verdwijnen, ze zullen ook alles in onze nabijheid aanpassen: van het klimaat tot de regenpatronen, tot ons watermanagement en daarmee ook de landschappen, waar dijken verschijnen en uiterwaarden verbreden. In Schultz’ visie op verbondenheid verdringen nabijheid, andersheid, maar ook speelsheid het romantische natuurbegrip. Soms wrijft dat. Verbondenheid is namelijk niet altijd prettig.
“Wat een weerbarstig materiaal! Ongelooflijk!” We staan tegenover een soort van mantel aan klitten, die van het plafond tot op de vloer hangt. Schultz laat haar vingers over de stekels gaan. “Het vroeg deemoed om de genialiteit van deze plant te ondergaan – en dat was niet aangenaam.” Na de eerste dag werken aan dit kunstwerk, zaten haar benen onder de rode stippen. “Ik dacht dat ik een kinderziekte had!”
Maar precies deze weerbarstigheid, die je past echt leert kennen als je benen vol bultjes zitten en je vingers prikken, maakt dat Schultz de plant ook bewondert. “We kennen allemaal de weerhaak van de klit. Maar in de mandjes waarin de zaadjes zitten, bevinden zich heel kleine haartjes. Deze, zo vermoed ik, dienen om te voorkomen dat de zaadjes aan elkaar gaan plakken en mogelijk gaan rotten. Deze fijne haartjes gingen zelfs door de stof van mijn broek heen. Dit onderging ik eerst in stilte en deemoed, maar ik moest mijzelf ook beschermen. Ik kreeg juist daardoor een diep ontzag voor deze plant.” De Natuur is geen mysterieuze Ander – de natuur is een klit die aan de mouw van je jas blijft plakken.
Deze kleine natuur zien we veel te makkelijk over het hoofd. Te vaak zijn we met onze mensenzorgen bezig om goed op te letten naar hoe wij vormen ontmoeten om ons heen. Neem de haverwortel, die al genoemd wordt door Plinius de Oudere (23-79 n. Chr.). In zijn Naturalis Historia beschrijft hij deze wortel als “een smalle stam met bladeren als bij saffraan, en een lange zoete wortel met bovenaan de stam een brede, donkere krans.” Ook vertelt hij dat de plant gegeten wordt door de Egyptenaren. Een praktische beschrijving in een praktisch boek. Maar niets over de prachtige pluisjes, alhoewel deze ook al in het Pompeii van Plinius rond gezweefd moeten hebben. Daarvoor hebben we kunstenaars nodig.
Schultz plaatst in haar werk de vormen van planten uit hun gebruikelijke omgeving. Het is verleidelijk om haar daarom toch te zien als degene die in de tentoonstelling aan het woord is. Maar hoe langer ik haar spreek, hoe duidelijk wordt dat zijzelf ook door de vormen geraakt wordt die ze verzamelt. Maar hoe word je verleid door een hostablad of voor kardoenpluis? En is het te ver gezocht om de plant zelf daar ook een rol in toe te kennen? Hoe kunnen we de samenkomst tussen de mens en natuur denken zonder antropocentrisme en zonder de kunstenaar of de kijker een hoofdrol geven?
Schultz’ fascinatie voor vormen en ordening doen mij denken aan Caroline Levine’s vernieuwende theorie in het boek Forms (2015), waarin stelt dat een studie naar vorm ons zou kunnen helpen om te begrijpen hoe structuren in de kunst effect hebben op de structuren van de werkelijkheid.
Volgens Levine leggen vormen dingen vast en beperken ze, zoals een bepaalde dichtvorm de vrijheid van de dichter kan beknotten. Maar dat is niet alles. Vormen verschillen, ze overlappen en beïnvloeden elkaar. De vorm van de expositieruimte leidt bijvoorbeeld tot een vorm van omgang van de kijker met de werken die hier verzameld zijn: deze rustige plek verleidt tot vertraagd kijken. Vormen hebben ook een politiek effect. Het maakt nogal uit of we onze samenleving hiërarchisch organiseren als een piramide, of decentraal als een wortelstok – luisteren we naar een directeur aan de top of heeft iedereen een stem?
Maar het spannendste is dat vormen kunnen reizen [1]. Een vorm kan losbreken van het geheel waarin het geplaatst is en zijn weg vinden in andere contexten.
De vorm van een pluisje, waaiend op de wind, kan een kunstenaar verleiden om nieuwe vormen te verkennen in het atelier, waardoor dit pluisje zelf door kan reizen en kan eindigen op een kantoor in Nijmegen.
Vorm is door deze bril bezien een grensgebied tussen ontvangen en doen. Enerzijds is vorm de manier waarop dingen zich aan ons geven: geordend volgens principes waarin deze dingen zelf én ons zintuiglijke apparaat samenkomen. Wij zijn ontvankelijk voor vormen en de ene vorm doet ons meer dan de andere om redenen die we zelf soms niet snappen. Vorm verleidt. Maar de kunstenaar doet ook wat met deze vormen. De pluisjes worden gevangen, verzameld, geordend, geplakt en tentoongesteld. Schultz wordt net zo zeer door het pluisje aangetrokken om te verkennen wat diens vorm mogelijk maakt, als dat het pluisje dankzij Schultz nieuwe mogelijkheden en vormen kan verkennen.
Dat leidt ook tot een nieuwe vorm van ‘doen’, deze keer aan de kant van de kijker. Precies door de herhaalbaarheid van de vorm is het kijken een uitnodiging mee te doen. Schultz vertelde mij bijvoorbeeld dat mensen het niet kunnen laten om de stenen met de koperdraden te verschuiven of opnieuw ordenen. Mensen reageren op de vormen die ze zien en zoeken naar andere vormen. Maar door te doen wordt er ook iets met ons gedaan: het maakt ons ontvankelijker voor de vormen van de hosta, kardoen en haverwortelpluis. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit nog een pluisje onopgemerkt voorbij laat vliegen.
Caroline Levine vindt dat we de vraag moeten stellen waartoe vormen in staat zijn. “Iedere vorm [shape] en ieder patroon … heeft een beperkte reikwijdte van mogelijkheden… Iedere vorm kan maar zoveel doen” [2]. De samenkomst van de natuurlijke materialen in de vormen die Schultz opwerpt leidt opnieuw tot nieuwe vormen die andere dingen kunnen dan, bijvoorbeeld, de pluizen zelf. Geen enkel pluisje had het zonder bemiddeling van Schultz tot mijn bureau geschopt, bijvoorbeeld.
Aan het einde van de tentoonstelling speelt een video waarin we Schultz aan het werk kunnen zien. Ze vertelt met dat ze het grappig vond van een afstand te zien hoe ze werkt. “Ik lijk wel een boer of een kok, hoe mijn handen bezig zijn met die materialen.” De vergelijking vind ik treffend, alhoewel er ook een duidelijk verschil is. Haar werk heeft weliswaar een aura van vakmanschap en technische beheersing, maar het breekt ook met de technieken van de kunst en de doelmatigheid van een ambacht. Waar een ambacht de natuur bewerkt tot bruikbaar goed, lijkt Schultz zich in te zetten om de vormen van de natuur zelf recht aan te doen.
Traditioneel wordt kunst gezien als één van de middelen waarmee de mens zich boven de materiële wereld verheft. Dit idee gaat zelfs al terug tot de Grieken. Aristoteles zet bijvoorbeeld in zijn Fysica de natuur tegenover de techniek [3]. Natuurlijke dingen bewegen zichzelf. Een roos ontvouwt als vanzelf zijn blaadjes, een omgevallen boom rot over tijd weg. Deze natuurlijke dingen zijn als vanzelf op weg naar hun eindvorm, tot ze vergaan en al hun potentie hebben uitgeput.
Daartegenover staan de technische dingen, die bewogen worden door iets anders dan henzelf. Hout vormt zich zonder mensen niet tot een bed. En dit bed zal nooit babybedjes maken. Stop je het in de grond, dan neemt de natuur het over en ontbindt de vorm van het bed. Het geven van een vorm zou dus juist het niet-natuurlijke, het technische principe zijn.
Kunst rekenen wij daarom van oudsher tot de technische dingen. Een berg is geen kunst maar natuur. Een schilderij van een berg, dat er zonder mensen niet zou zijn, is wél kunst. Kunstwerken worden in de wereld gebracht en verzetten zich tegen de materiële processen die hen doen slijten en terugtrekken naar de aarde. Ze brengen hun eigen, nieuwe vormen mee.
Maar Schultz laat deze vormen nu juist in haar werk zelf weer opgenomen worden door wat Aristoteles de natuur zou noemen. “Ik impregneer mijn werk eigenlijk niet meer, zodat het niet tot stilstand gebracht wordt. Over de tijd ben ik het steeds zwaarder gaan wegen om iets vast te zetten of te impregneren, dat wordt steeds onmogelijker voor mij.” De opgelegde vorm is tijdelijk en het verval is zelf deel van de kunst.
Als we bij één van de grootste werken van Schultz aankopen, een kribbe, als het ware gestoffeerd met de imposante distels van de kardoen, dan vertelt ze mij hoe dit werk constant aan het losbreken is uit de vorm die zij het oplegde. “De pluizen worden in het museum door de droogte en de warmte van binnen naar buiten gekatapulteerd. Het kunstwerk speelt dus met mijn plan: het leeft echt.” In het midden van de kribbe liggen de grote pluizen van de kardoen tegen elkaar aan gerold. “Een clandestiene vergadering van pluizen.”
In haar werken, waarin Schultz natuurlijke vormen opneemt binnen nieuwe ordeningen en vormen, balanceren tussen natuur en techniek. Enerzijds zouden deze pluisjes nooit spontaan in deze soms geometrische opstellingen landen, anderzijds blijft hun natuur behouden: de nieuwe vorm waarin ze gebracht zijn mag uit zichzelf veranderen. Dat het geheel uiteenvalt en onderdelen losbreken uit de orde, dat de de pluisjes veranderen en het kunstwerk aanpassen, betekent dus niet dat ze het vernietigen; ze voltooien het veeleer. “Ik sluit de vormen nooit op, de pluis kan nog weg en gaat ook weg.”
De orde die Luitgard in haar verzamelingen van natuurvoorwerpen laat zien is daarom als de bekende ladder van Wittgenstein: ze moet ons via de kunst wat tonen over deze voorwerpen, iets wat ons normaal ontgaat, maar zodra we dit zien kunnen we deze orde achter ons laten en teruggeven aan de natuur.
“Want de natuur heeft zijn eigen processen, waarvan we nog niet veel weten. Het gaat om stil worden en toegeven dat we het ook niet altijd weten. Dat nodigt dan weer uit om geduldig te kijken naar wat de natuur doet.”
Macht en onmacht, ordening en overgave: het werk van Schultz speelt met de mens die meent de wereld om zich heen te kunnen bedwingen. De verstilling in deze expositie ontstaat door een dubbele onderbreking, zowel van de trajecten van de pluisjes als die van de kijker. De vraag is hoe we deze verstilling kunnen meenemen buiten het museum, waar talloze andere vormen onze zintuigen overdonderen, waar we net als Plinius de gecompliceerde verfijning van deze pluisjes niet eens lijken op te merken, opgeslokt als we zijn door de vormen van ons zorgen.
De titel van de tentoonstelling verwijst naar een gedicht van de romantische dichter von Eichendorff, dat eindigt met de volgende woorden:
Schläft ein Lied in allen Dingen
die da träumen fort und fort,
und die Welt hebt an zu singen,
triffst du nur das Zauberwort.
Een toverwoord, of een vorm die verbindt: het poëtische kan het natuurlijke onthullen door het vertekenen. Alles wat dan nog nodig is, is dat we dan het geduld hebben om de dingen te laten ontwaken.
Het werk van Luitgard Schultz is gratis te zien in DAT Bolwerck in Zutphen t/m 27 februari 2022
Bibliografie
[1] Levine, Caroline. 2015. Forms: Whole, Rhythm, Hierarchy, Network. Princeton: Princeton University Press, 4-5.
[2] Levine, Forms, 6.
[3] Aristoteles.1929. Physics. Cambridge, MA: Harvard University Press. 192b8-33.